Met de komst van centrale banken werd het beheer en de creatie van geld gecentraliseerd. Niet langer gaven verschillende banken, steden of regio’s hun eigen waardepapier uit, maar werd de geldcreatie in handen gebracht van de overheid. Bij de uitgifte van een door goud gedekte valuta moest de centrale bank een bepaalde hoeveelheid goud als dekking aanhouden in de kluis. Vooral in Westerse economieen werd er op die manier veel goud beheerd door centrale banken.
Toen in de jaren dertig de goudstandaard in veel landen werd losgelaten besloten centrale banken hun goudvoorraad aan te houden als een soort vangnet voor als er een bankencrisis zou uitbreken. Ook fungeerde het goud als een reserve die landen konden gebruiken om goederen te importeren, mocht de valuta in het buitenland niet geaccepteerd worden.